Eindtermen voor het vak LEF
LEF - Algemeen vormend vak over Levensbeschouwing, Ethiek & burgerschap en Filosofie
[link naar een voorlopige schets van een minimumcurriculum voor de 3de graad ASO]
Algemeen doel
LEF is een onafhankelijk, algemeen vormend vak over Levensbeschouwing, Ethiek & burgerschap en Filosofie (LEF) voor alle jaren van het Vlaamse leerplichtonderwijs. LEF heeft allereerst als doel een bijdrage te leveren aan de individuele en sociale persoonsontwikkeling en de algemene vorming (allgemeine Bildung) van leerlingen conform de opdracht van ons onderwijs[1].
De LEF eindtermen zijn enerzijds vakgebonden, anderzijds zullen ze door de aard van de zaak, vaak behaald moeten worden in samenwerking met andere vakken. LEF expliciteert een belangrijk onderdeel van het opvoedingsproject dat scholen betrachten.
LEF heeft als doel de levensbeschouwelijke en morele gevoeligheid van jongeren te verfijnen en hen democratische en interculturele attitudes en vaardigheden bij te brengen. Dit vak is een antwoord op het tekort aan levensbeschouwelijke – en dus cultureel-maatschappelijke – geletterdheid bij jongeren en wil het hiaat inzake burgerschapseducatie en filosofie in ons onderwijs dichten. LEF is geen relativistische collage van steriele weetjes, maar een persoonlijkheidsvormend project op basis van reflexief inzicht in eigen en andermans opvattingen. LEF wil leerlingen helpen om hun samenleving en haar cultuur beter te begrijpen en hen voorbereiden om straks, elk op hun eigen manier, aan die democratische en multiculturele samenleving te participeren[2].
LEF wordt vanuit de overheid als een algemeen vormend plichtvak georganiseerd. LEF steunt niet op specifieke levensbeschouwelijke en theologische gronden maar op (cultuur)filosofie, religiewetenschappen, moraalwetenschap, politieke theorie en andere menswetenschappen.
Voorafgaandelijk
LEF eindtermen
LEF omvat drie aandachtsgebieden die zowel afzonderlijk als gezamenlijk behandeld kunnen worden
1. Levensbeschouwing: levensvragen en studie van levensbeschouwingen
1.1 Levensbeschouwelijke gevoeligheid
1.1.1 Leerlingen kunnen existentiële vragen verwoorden en begrijpen dat verschillende levensbeschouwingen deze vragen elk op hun manier proberen te beantwoorden.
1.2 Levensbeschouwelijke geletterdheid
1.2.1 Leerlingen kunnen de basiselementen van verschillende levensbeschouwingen herkennen en bespreken.
1.2.2 Leerlingen kunnen de verschillende levensbeschouwelijke wortels van onze samenleving en c(C)ultuur duiden.
1.3 Interlevensbeschouwelijke competentie
1.3.1 Leerlingen zijn in staat om over verschillende thema’s en vanuit de eigen achtergrond een interlevensbeschouwelijke dialoog te voeren.
1.4 Levensbeschouwelijke persoonlijkheidsvorming
1.4.1 Leerlingen zijn in staat om over hun eigen levensbeschouwelijke positie en hun eigen levensbeschouwelijk parcours te reflecteren.
2. Ethiek
2.1 Individuele ethiek
2.1.1 Leerlingen kunnen verschillende opvattingen verwoorden van wat een goed leven is op vlak van zelfontplooiing en verantwoordelijkheid.
2.1.2 Leerlingen kunnen hun eigen waarden expliciteren en op basis daarvan morele overwegingen en redeneringen uitbouwen.
2.2 Sociale ethiek
2.2.1 Leerlingen kunnen verschillende morele gedachtelijnen en morele theorieën onderscheiden en toepassen.
2.2.2 Leerlingen kunnen zich op relationeel gebied respectvol en zorgend tot hun nabije anderen verhouden.
2.3 Burgerschapseducatie[3]
2.3.1 Leerlingen kunnen verwoorden wat een samenleving van vrije en gelijke burgers bijeenhoudt en wat de morele en politieke basisvoorwaarden daartoe zijn.
2.3.2 Leerlingen kunnen de moeizame ontstaansgeschiedenis verwoorden van de democratische rechtstaat (gebaseerd op grondrechten en basisvrijheden) en van de welvaartstaat (gebaseerd op wederkerigheid en solidariteit).
2.3.3 Leerlingen kunnen reflecteren over en erkennen het belang van duurzame ontwikkeling .
3. Filosofie
3.1 Filosoferen als praktijk
3.1.1 Leerlingen kunnen op een kritisch argumentatieve manier met elkaar in gesprek gaan over verschillende thema’s en daarin respectvol een eigen mening formuleren.
3.1.2 Leerlingen kunnen filosofische begrippen omschrijven en verschillende logische redeneervormen herkennen en toepassen.
3.1.3 Leerlingen kunnen creatief denken over levenswijsheid en levenskunst.
3.2 Filosofie als vakgebied
3.2.1 Leerlingen kunnen enkele belangrijke filosofen en hun teksten begrijpen.
3.2.2 Leerlingen kunnen de belangrijke filosofische vragen aan de hand van enkele auteurs bespreken.
[link naar een voorlopige schets van een minimumcurriculum voor de 3de graad ASO]
Algemeen doel
LEF is een onafhankelijk, algemeen vormend vak over Levensbeschouwing, Ethiek & burgerschap en Filosofie (LEF) voor alle jaren van het Vlaamse leerplichtonderwijs. LEF heeft allereerst als doel een bijdrage te leveren aan de individuele en sociale persoonsontwikkeling en de algemene vorming (allgemeine Bildung) van leerlingen conform de opdracht van ons onderwijs[1].
De LEF eindtermen zijn enerzijds vakgebonden, anderzijds zullen ze door de aard van de zaak, vaak behaald moeten worden in samenwerking met andere vakken. LEF expliciteert een belangrijk onderdeel van het opvoedingsproject dat scholen betrachten.
LEF heeft als doel de levensbeschouwelijke en morele gevoeligheid van jongeren te verfijnen en hen democratische en interculturele attitudes en vaardigheden bij te brengen. Dit vak is een antwoord op het tekort aan levensbeschouwelijke – en dus cultureel-maatschappelijke – geletterdheid bij jongeren en wil het hiaat inzake burgerschapseducatie en filosofie in ons onderwijs dichten. LEF is geen relativistische collage van steriele weetjes, maar een persoonlijkheidsvormend project op basis van reflexief inzicht in eigen en andermans opvattingen. LEF wil leerlingen helpen om hun samenleving en haar cultuur beter te begrijpen en hen voorbereiden om straks, elk op hun eigen manier, aan die democratische en multiculturele samenleving te participeren[2].
LEF wordt vanuit de overheid als een algemeen vormend plichtvak georganiseerd. LEF steunt niet op specifieke levensbeschouwelijke en theologische gronden maar op (cultuur)filosofie, religiewetenschappen, moraalwetenschap, politieke theorie en andere menswetenschappen.
Voorafgaandelijk
- De hier beschreven eindtermen gelden voor het vak LEF als geheel. In een latere fase moeten ze meer in detail uitgewerkt worden in afzonderlijke leerplandoelen en bijbehorende leerlijnen voor verschillende onderwijsniveaus en studierichtingen.
- De didactische invulling van LEF behoort tot de pedagogische vrijheid van de netten, de inrichtende machten, de leraren en hun opleidingen. Dit document spreekt zich dus niet uit over werkvormen, leermiddelen en andere randvoorwaarden. Het spreekt vanzelf dat het vak gediend is met een veilige klasomgeving.
- De leraar geeft in eerste instantie evenwichtige informatie, maar kan het eigen levensbeschouwelijk en filosofisch parcours in het klasgebeuren binnenbrengen in functie van de eindtermen.
- De hieronder beschreven eindtermen beperken zich voornamelijk tot kennis en vaardigheden. LEF mikt ook op attitudes zoals een open en kritische interesse in de ander, bereidheid tot inleving, sociale en morele bewogenheid, actief burgerschap en zin voor dialoog. LEF wil leerlingen uitnodigen en in staat stellen om de eigen levensbeschouwelijke, morele en filosofische zoektocht op een reflexieve wijze vorm te geven in hun leven.
LEF eindtermen
LEF omvat drie aandachtsgebieden die zowel afzonderlijk als gezamenlijk behandeld kunnen worden
- Levensbeschouwing: levensvragen en studie van levensbeschouwingen
- Ethiek: individuele en sociale ethiek, en democratische vorming
- Filosofie: filosoferen als praktijk en filosofie als vakgebied
1. Levensbeschouwing: levensvragen en studie van levensbeschouwingen
1.1 Levensbeschouwelijke gevoeligheid
1.1.1 Leerlingen kunnen existentiële vragen verwoorden en begrijpen dat verschillende levensbeschouwingen deze vragen elk op hun manier proberen te beantwoorden.
1.2 Levensbeschouwelijke geletterdheid
1.2.1 Leerlingen kunnen de basiselementen van verschillende levensbeschouwingen herkennen en bespreken.
1.2.2 Leerlingen kunnen de verschillende levensbeschouwelijke wortels van onze samenleving en c(C)ultuur duiden.
1.3 Interlevensbeschouwelijke competentie
1.3.1 Leerlingen zijn in staat om over verschillende thema’s en vanuit de eigen achtergrond een interlevensbeschouwelijke dialoog te voeren.
1.4 Levensbeschouwelijke persoonlijkheidsvorming
1.4.1 Leerlingen zijn in staat om over hun eigen levensbeschouwelijke positie en hun eigen levensbeschouwelijk parcours te reflecteren.
2. Ethiek
2.1 Individuele ethiek
2.1.1 Leerlingen kunnen verschillende opvattingen verwoorden van wat een goed leven is op vlak van zelfontplooiing en verantwoordelijkheid.
2.1.2 Leerlingen kunnen hun eigen waarden expliciteren en op basis daarvan morele overwegingen en redeneringen uitbouwen.
2.2 Sociale ethiek
2.2.1 Leerlingen kunnen verschillende morele gedachtelijnen en morele theorieën onderscheiden en toepassen.
2.2.2 Leerlingen kunnen zich op relationeel gebied respectvol en zorgend tot hun nabije anderen verhouden.
2.3 Burgerschapseducatie[3]
2.3.1 Leerlingen kunnen verwoorden wat een samenleving van vrije en gelijke burgers bijeenhoudt en wat de morele en politieke basisvoorwaarden daartoe zijn.
2.3.2 Leerlingen kunnen de moeizame ontstaansgeschiedenis verwoorden van de democratische rechtstaat (gebaseerd op grondrechten en basisvrijheden) en van de welvaartstaat (gebaseerd op wederkerigheid en solidariteit).
2.3.3 Leerlingen kunnen reflecteren over en erkennen het belang van duurzame ontwikkeling .
3. Filosofie
3.1 Filosoferen als praktijk
3.1.1 Leerlingen kunnen op een kritisch argumentatieve manier met elkaar in gesprek gaan over verschillende thema’s en daarin respectvol een eigen mening formuleren.
3.1.2 Leerlingen kunnen filosofische begrippen omschrijven en verschillende logische redeneervormen herkennen en toepassen.
3.1.3 Leerlingen kunnen creatief denken over levenswijsheid en levenskunst.
3.2 Filosofie als vakgebied
3.2.1 Leerlingen kunnen enkele belangrijke filosofen en hun teksten begrijpen.
3.2.2 Leerlingen kunnen de belangrijke filosofische vragen aan de hand van enkele auteurs bespreken.
- Het Vlaams secundair onderwijs moet ervoor zorgen dat de talenten van alle leerlingen worden herkend en erkend, dat alle leerlingen nieuwe interesses kunnen ontwikkelen en dat alle leerlingen hun talenten en interesses maximaal kunnen ontplooien, en daarbij competenties en waarden verwerven waardoor ze een open en sterke persoonlijkheid ontwikkelen, deelnemen en bijdragen aan het maatschappelijk leven en met kans op succes verder leren, werken en leven (Vlaamse Onderwijsraad, Advies over de oriëntatienota over de hervorming secundair onderwijs, februari 2011, p. 8. De VLOR borduurt hier voort op de definitie van de missie van het SO uit die Eerste oriëntatienota van minister P. Smet van september 2010, p. 15).
- In algemene zin sluit het doel van LEF aan bij de actualisering van de vakoverschrijdende eindtermen van 2010 (VOET@2010), die “in de eerste plaats een antwoord [moet] bieden op de vraag welke capaciteiten elke burger in Vlaanderen minimaal nodig heeft om actief aan de samenleving te kunnen participeren en om een persoonlijk leven uit te bouwen” (p. 5). LEF onderkent zeker het vakoverschrijdende karakter van veel van deze eindtermen, maar wil juist vanwege het belang van de materie het vrijblijvende karakter aan een deel van deze eindtermen en ontwikkelingsdoelen ontnemen door ze te verankeren in gewone vakgebonden eindtermen waar niet alleen een inspanningsverbintenis maar ook een resultaatsverbintenis aan gekoppeld is (cf. noot 3) De gemeenschappelijke stam en de bijhorende sleutelcompetenties van VOET@2010 die toepasbaar zijn in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school zijn ook gemakkelijk toepasbaar op LEF.
- In de contexten 4, 5, 6 en 7 van de VOET@2010 (resp. “omgeving en duurzame ontwikkeling”, “politiek-juridische, socio-economische en socioculturele samenleving” is dit onderdeel voor een groot deel uitgewerkt. LEF sluit hierbij aan.