JURIDISCHE ASPECTEN VAN LEVENSBESCHOUWING EN LEERPLICHTONDERWIJS
De onderwijswetgeving is zeer uitgebreid, voor interpretaties vatbaar en heeft tot heel wat uitspraken van de Raad van State geleid. We beperken ons daarom tot het weergeven van enkele basisteksten (Grondwet, diverse verklaringen van de Rechten van de mens) en hun gevolgen voor de participanten aan de levensbeschouwelijke opvoeding binnen het leerplichtonderwijs: ouders en kinderen, schoolnetten en leerkrachten en de organiserende levensbeschouwelijke instanties.
Voor meer détails verwijzen we graag door naar gespecialiseerde artikels, onder meer in het tijdschrift TORB. Voor uw gemak twee basisartikelen in PDF hiernaast.
|
|
Basisteksten
De Grondwet
Artikels 19 tot 21: de vrijheid van eredienst en van mening:
Artikel 24 de vrijheid van onderwijs:
Artikel 27: de vrijheid van vereniging:
Artikels 19 tot 21: de vrijheid van eredienst en van mening:
- Art. 19: De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.
- Art. 20: Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.
- Art. 21: De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking. Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn.
Artikel 24 de vrijheid van onderwijs:
- § 1. Het onderwijs is vrij; elke preventieve maatregel is verboden; de bestraffing van de misdrijven wordt alleen door de wet of het decreet geregeld. De gemeenschap waarborgt de keuzevrijheid van de ouders. De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen. De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
- § 2. Zo een gemeenschap als inrichtende macht bevoegdheden wil opdragen aan een of meer autonome organen, kan dit slechts bij decreet, aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
- § 3. Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht. Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding.
- § 4. Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden.
- § 5. De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet.
Artikel 27: de vrijheid van vereniging:
- De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
De Europese Verklaring van de Rechten van de Mens
Artikel 9 - Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
Verdrag over de rechten van het kind (1989)
- 18. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften.
- 19. Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.
- 20.1 Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering.
- 20.2 Niemand mag worden gedwongen om tot een vereniging te behoren.
- 26. Een ieder heeft recht op onderwijs; het onderwijs zal kosteloos zijn, althans wat het lager en basisonderwijs betreft. Het lager onderwijs zal verplicht zijn. Ambachtsonderwijs en beroepsopleiding zullen algemeen beschikbaar worden gesteld. Hoger onderwijs zal openstaan voor een ieder, die daartoe de begaafdheid bezit. Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het zal het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle naties, rassen of godsdienstige groepen bevorderen en het zal de werkzaamheden van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede steunen. Aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven.
De Europese Verklaring van de Rechten van de Mens
Artikel 9 - Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
- Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
- De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Verdrag over de rechten van het kind (1989)
- 14.1. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
- 14.2. De Staten die partij zijn, eerbiedigen de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, van de wettige voogden, om het kind te leiden in de uitoefening van dit recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
- 14.3. De vrijheid van ieder zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid en orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.
Gevolgen voor ouders, kinderen, scholen en leraren
Gevolgen voor de ouders en kinderen
Ouders en kinderen zijn uiteraard gebonden door de leerplicht (van 6 tot 18 jaar, met in de Vlaamse Gemeenschap een inschrijvingsverplichting vanaf 5 jaar) en moeten daarbij – ook volgens internationaal recht - de vrije keuze behouden voor een school of ook thuisonderwijs. In de praktijk betekent de vrijheid van onderwijs dus dat er zowel vrije (eventueel op levensbeschouwelijke gronden gegrondveste) als neutrale door de overheden georganiseerde scholen bestaan. Uiteraard dienen scholen die erkend en gesubsidieerd wensen te worden te beantwoorden aan kwaliteitsbepalingen, de federale regelgeving voor de toekenning van diploma’s en getuigschriften en het respecteren van de mensenrechten. Alleen in de officiële scholen is het aanbod van levensbeschouwelijke vakken vastgelegd door de wetgever: op eenvoudige vraag van een ouder moet de school een van des zes erkende godsdiensten of het vak niet-confessionele zedenleer inrichten.
Een discussiepunt blijft of artikel 24 § 3 tweede lid deze verplichting in officiële scholen ook stelt voor niet- erkende godsdiensten en overtuigingen. In de praktijk is er immers een traditie gegroeid van het vrijstellen van leerlingen die zich niet in het “erkende” aanbod herkennen, of een praktijk om levensbeschouwelijke vakken te kiezen waarvoor het moeilijk is leerkrachten te vinden, zodat in werkelijkheid de keuze voor een levensbeschouwelijk vak facultatief wordt, hoewel de meestal twee wekelijkse lesuren wel degelijk tot het basispakket van 28 of 32 lesuren behoren. In het schoolpact van 1959 was het maken van een keuze verplicht.
Aangezien in 1993 beslist werd om de organisatie van cursus “niet-confessionele zedenleer” uit te besteden aan de Unie van de Vrijzinnige verenigingen kon deze cursus niet meer als neutraal gepresenteerd worden en oordeelde de Raad van State dat de cursus nu een duidelijk levensbeschouwelijk vak was geworden, waardoor ouders die niet kiezen voor een erkende godsdienst ook voor deze cursus vrijstelling kunnen vragen.
In 2003 was de problematiek van de vrijstellingen aanleiding voor de VLOR (Vlaamse Onderwijsraad) om voor een verplicht eenheidsvak te pleiten.
Ouders en kinderen zijn uiteraard gebonden door de leerplicht (van 6 tot 18 jaar, met in de Vlaamse Gemeenschap een inschrijvingsverplichting vanaf 5 jaar) en moeten daarbij – ook volgens internationaal recht - de vrije keuze behouden voor een school of ook thuisonderwijs. In de praktijk betekent de vrijheid van onderwijs dus dat er zowel vrije (eventueel op levensbeschouwelijke gronden gegrondveste) als neutrale door de overheden georganiseerde scholen bestaan. Uiteraard dienen scholen die erkend en gesubsidieerd wensen te worden te beantwoorden aan kwaliteitsbepalingen, de federale regelgeving voor de toekenning van diploma’s en getuigschriften en het respecteren van de mensenrechten. Alleen in de officiële scholen is het aanbod van levensbeschouwelijke vakken vastgelegd door de wetgever: op eenvoudige vraag van een ouder moet de school een van des zes erkende godsdiensten of het vak niet-confessionele zedenleer inrichten.
Een discussiepunt blijft of artikel 24 § 3 tweede lid deze verplichting in officiële scholen ook stelt voor niet- erkende godsdiensten en overtuigingen. In de praktijk is er immers een traditie gegroeid van het vrijstellen van leerlingen die zich niet in het “erkende” aanbod herkennen, of een praktijk om levensbeschouwelijke vakken te kiezen waarvoor het moeilijk is leerkrachten te vinden, zodat in werkelijkheid de keuze voor een levensbeschouwelijk vak facultatief wordt, hoewel de meestal twee wekelijkse lesuren wel degelijk tot het basispakket van 28 of 32 lesuren behoren. In het schoolpact van 1959 was het maken van een keuze verplicht.
Aangezien in 1993 beslist werd om de organisatie van cursus “niet-confessionele zedenleer” uit te besteden aan de Unie van de Vrijzinnige verenigingen kon deze cursus niet meer als neutraal gepresenteerd worden en oordeelde de Raad van State dat de cursus nu een duidelijk levensbeschouwelijk vak was geworden, waardoor ouders die niet kiezen voor een erkende godsdienst ook voor deze cursus vrijstelling kunnen vragen.
In 2003 was de problematiek van de vrijstellingen aanleiding voor de VLOR (Vlaamse Onderwijsraad) om voor een verplicht eenheidsvak te pleiten.
Gevolgen voor de schoolnetten, scholen en leraars
De vrijheid van vereniging en onderwijs houdt in dat er naast het door de overheden zelf georganiseerde onderwijs steeds ook “vrije” scholen kunnen bestaan en opgericht worden. Uiteraard gelden hiervoor wel minimale inschrijvings- en erkenningsnormen en vallen nieuwe vrije scholen (overigens ook thuisonderwijs) onder kwaliteitsbewakende maatregelen (inspectie op basis van eindtermen en andere voorwaarden).
Het officieel onderwijs dient neutraal te zijn. De invulling van dit begrip staat al sedert het Schoolpact ter discussie. Het Gemeenschapsonderwijs (dat sedert 1989 niet rechtstreeks meer van de minister van onderwijs afhangt) streeft naar een “actief pluralisme”, waarbij een passief respecteren van elkaars godsdienstige en filosofische overtuigingen wordt omgebogen naar een dialoog over wat bindt, maar ook een discussie over conflictstofniet uit de weg gaat. (De centrale Raad van het GO is sedert het Bijzonder Decreet van 14 07 1998, artikel 33 §1,1° bevoegd voor de invulling van het begrip “neutraliteit”). De neutraliteitsverklaring die elke leraar, dus ook die voor de levensbeschouwelijke vakken, dient te ondertekenen bij indiensttreding, bepaalt respect voor de overtuigingen van de leerlingen en terughoudendheid tegenover de eigen overtuigingen, die pas dan geuit kunnen worden indien dat zinvol is in het leerproces en zonder het uitoefenen van enige druk op de leerlingen.
De vrije scholen kunnen hun identiteit volledig vrij bepalen, maar wel aan hun leerkrachten vragen het pedagogisch project van de school te ondersteunen en uit te dragen.
De leerkrachten levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs hebben twee beoordelaars: De schooldirecteurs kunnen alleen niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten evalueren. Vakgebonden aspecten vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties voor de organisatie van de diverse levensbeschouwelijke vakken. (Decreet rechtspositie personeelsleden 27 maart 1991, artikel 47decies § 3). Dergelijke dubbele evaluaties kunnen voor conflictstof zorgen. Uiteraard vallen minimale rechtsregels in verband met diplomavereisten, handhaven van orde en tucht , het respecteren van de mensenrechten en de bepalingen van de neutraliteitsverklaring wel onder de bevoegdheid van de schooldirectie.
De vrijheid van vereniging en onderwijs houdt in dat er naast het door de overheden zelf georganiseerde onderwijs steeds ook “vrije” scholen kunnen bestaan en opgericht worden. Uiteraard gelden hiervoor wel minimale inschrijvings- en erkenningsnormen en vallen nieuwe vrije scholen (overigens ook thuisonderwijs) onder kwaliteitsbewakende maatregelen (inspectie op basis van eindtermen en andere voorwaarden).
Het officieel onderwijs dient neutraal te zijn. De invulling van dit begrip staat al sedert het Schoolpact ter discussie. Het Gemeenschapsonderwijs (dat sedert 1989 niet rechtstreeks meer van de minister van onderwijs afhangt) streeft naar een “actief pluralisme”, waarbij een passief respecteren van elkaars godsdienstige en filosofische overtuigingen wordt omgebogen naar een dialoog over wat bindt, maar ook een discussie over conflictstofniet uit de weg gaat. (De centrale Raad van het GO is sedert het Bijzonder Decreet van 14 07 1998, artikel 33 §1,1° bevoegd voor de invulling van het begrip “neutraliteit”). De neutraliteitsverklaring die elke leraar, dus ook die voor de levensbeschouwelijke vakken, dient te ondertekenen bij indiensttreding, bepaalt respect voor de overtuigingen van de leerlingen en terughoudendheid tegenover de eigen overtuigingen, die pas dan geuit kunnen worden indien dat zinvol is in het leerproces en zonder het uitoefenen van enige druk op de leerlingen.
De vrije scholen kunnen hun identiteit volledig vrij bepalen, maar wel aan hun leerkrachten vragen het pedagogisch project van de school te ondersteunen en uit te dragen.
De leerkrachten levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs hebben twee beoordelaars: De schooldirecteurs kunnen alleen niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten evalueren. Vakgebonden aspecten vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties voor de organisatie van de diverse levensbeschouwelijke vakken. (Decreet rechtspositie personeelsleden 27 maart 1991, artikel 47decies § 3). Dergelijke dubbele evaluaties kunnen voor conflictstof zorgen. Uiteraard vallen minimale rechtsregels in verband met diplomavereisten, handhaven van orde en tucht , het respecteren van de mensenrechten en de bepalingen van de neutraliteitsverklaring wel onder de bevoegdheid van de schooldirectie.
Gevolgen voor de bevoegde levensbeschouwelijke instanties.
De verplichting van de overheid in officiële scholen om de zes erkende godsdiensten en zedenleer op eenvoudige vraag van de ouders aan te bieden, plus het grondwettelijk verbod voor die overheid om zich zowel inhoudelijk als qua aanstelling van het personeel in te mengen zorgt voor een grote autonomie van de levensbeschouwelijke instanties. In de praktijk gebeurt de aanstelling, begeleiding en evaluatie van deze leerkrachten door de diverse inspecties.
Een steeds toenemend probleem hierbij is de interne verdeeldheid van een aantal van de levensbeschouwelijke instanties: klerikale en basiskerkelijke katholieken, de verschillende obediënties binnen de Moslimexecutieve, het feit dat naast de Grieks-orthodoxen nu ook de Syrisch-orthodoxen een aparte erkenning aangevraagd hebben, strikte, evangelische en vrijzinnige strekkingen binnen het protestantisme … Wie is representatief voor wie ?
Aangezien de overheid zelf geen organisator is van de levensbeschouwelijke vakken, zijn er voor de inhouden van deze vakken dus ook geen netoverkoepelende en voor alle scholen gelijke eindtermen of eenheidscurricula.
De verplichting van de overheid in officiële scholen om de zes erkende godsdiensten en zedenleer op eenvoudige vraag van de ouders aan te bieden, plus het grondwettelijk verbod voor die overheid om zich zowel inhoudelijk als qua aanstelling van het personeel in te mengen zorgt voor een grote autonomie van de levensbeschouwelijke instanties. In de praktijk gebeurt de aanstelling, begeleiding en evaluatie van deze leerkrachten door de diverse inspecties.
Een steeds toenemend probleem hierbij is de interne verdeeldheid van een aantal van de levensbeschouwelijke instanties: klerikale en basiskerkelijke katholieken, de verschillende obediënties binnen de Moslimexecutieve, het feit dat naast de Grieks-orthodoxen nu ook de Syrisch-orthodoxen een aparte erkenning aangevraagd hebben, strikte, evangelische en vrijzinnige strekkingen binnen het protestantisme … Wie is representatief voor wie ?
Aangezien de overheid zelf geen organisator is van de levensbeschouwelijke vakken, zijn er voor de inhouden van deze vakken dus ook geen netoverkoepelende en voor alle scholen gelijke eindtermen of eenheidscurricula.