Minimumcurriculum
Uitgangspunten
- De visie op het vak levensbeschouwingen wordt verwoord op de homepagina.
- De algemene eindtermen van LEF staan op de pagina met die naam.
Dit ontwerpcurriculum probeert zo overzichtelijk mogelijk de voornaamste opties van een actief pluralistisch vak uit te werken. Actief pluralisme is iets anders dan het passief naast elkaar aanbieden van de afzonderlijke levensbeschouwingen. Het impliceert het zoeken naar een kritische dialoog waardoor leerlingen - door soms sterk contrasterende standpunten te vergelijken - een eigen levensbeschouwelijke keuze ten gronde leren funderen. Het gaat dus niet om een steriele relativistische collage van weetjes, maar om een persoonlijkheidsvormend project op basis van kennis en inzichten in andere en eigen opvattingen. De doelgroep van dit ontwerp is - voorlopig - beperkt tot de derde graad secundair onderwijs. Daarmee sluiten we aan bij een aantal recente initiatieven. Met opzet worden didactische vragen en passende werkvormen slechts in beperkte mate in dit overzicht aangeraakt. Het is ons in dit stadium vooral te doen om het schetsen van de einddoelen van LEF. De invulling op het terrein behoort tot de pedagogische vrijheid van de inrichtende machten, de leraren en hun op- en begeleiders. De aandachtsgebieden zijn: de grote levensvragen (L), ethische vragen (E), maatschappelijke implicaties van levensbeschouwingen in een breder kader van burgerschapsvorming en filosofische procedures en vraagstellingen (F).
Aan het eind van deze voorlopige schets vindt u nog iets over de pedagogische uitgangspunten.
Aandachtsgebieden
1. De L van de grote "Levensvragen"
Leerlingen leren inzien dat elke levensbeschouwing vertrekt van de ervaring mens te zijn temidden van andere mensen en met die mensen in een grote wereld (natuur, dingen) te leven. Levensbeschouwingen proberen daarom zich te bezinnen over en antwoorden te formuleren op vragen die de dagdagelijkse werkelijkheid overstijgen. Ze zien ook in dat dergelijke keuzes een maatschappelijke impact hebben.
1.a. Levensbeschouwelijke geletterdheid (hermeneutische aspecten)
1b. Levensbeschouwelijke gevoeligheid
1c. Levensbeschouwelijke diversiteit
1d. Levensbeschouwelijke persoonlijkheidsvorming
2. De E van Ethiek en burgerschap
Burgerschapsopvoeding (Burgerschapsopvoeding is een taak die door vele schoolvakken gedragen moet worden. LEF kan hierbij vooral focussen op de filosofisch-argumentatieve onderbouw.)
3. De F van Filosofie
3a. Filosofische procedures
3b. Filosofische vraagstellingen
- De visie op het vak levensbeschouwingen wordt verwoord op de homepagina.
- De algemene eindtermen van LEF staan op de pagina met die naam.
Dit ontwerpcurriculum probeert zo overzichtelijk mogelijk de voornaamste opties van een actief pluralistisch vak uit te werken. Actief pluralisme is iets anders dan het passief naast elkaar aanbieden van de afzonderlijke levensbeschouwingen. Het impliceert het zoeken naar een kritische dialoog waardoor leerlingen - door soms sterk contrasterende standpunten te vergelijken - een eigen levensbeschouwelijke keuze ten gronde leren funderen. Het gaat dus niet om een steriele relativistische collage van weetjes, maar om een persoonlijkheidsvormend project op basis van kennis en inzichten in andere en eigen opvattingen. De doelgroep van dit ontwerp is - voorlopig - beperkt tot de derde graad secundair onderwijs. Daarmee sluiten we aan bij een aantal recente initiatieven. Met opzet worden didactische vragen en passende werkvormen slechts in beperkte mate in dit overzicht aangeraakt. Het is ons in dit stadium vooral te doen om het schetsen van de einddoelen van LEF. De invulling op het terrein behoort tot de pedagogische vrijheid van de inrichtende machten, de leraren en hun op- en begeleiders. De aandachtsgebieden zijn: de grote levensvragen (L), ethische vragen (E), maatschappelijke implicaties van levensbeschouwingen in een breder kader van burgerschapsvorming en filosofische procedures en vraagstellingen (F).
Aan het eind van deze voorlopige schets vindt u nog iets over de pedagogische uitgangspunten.
Aandachtsgebieden
1. De L van de grote "Levensvragen"
Leerlingen leren inzien dat elke levensbeschouwing vertrekt van de ervaring mens te zijn temidden van andere mensen en met die mensen in een grote wereld (natuur, dingen) te leven. Levensbeschouwingen proberen daarom zich te bezinnen over en antwoorden te formuleren op vragen die de dagdagelijkse werkelijkheid overstijgen. Ze zien ook in dat dergelijke keuzes een maatschappelijke impact hebben.
1.a. Levensbeschouwelijke geletterdheid (hermeneutische aspecten)
- 1.1 Leerlingen leren de basiselementen kennen van de grote wereldgodsdiensten uit heden en verleden (verhalen, metaforen, rituelen, symboliek; maar ook: de interne diversiteit en schisma’s, verschillende interpretaties van de heilige teksten); evenzeer nemen ze kennis van niet-confessionele tradities (atheïsme, humanisme, secularisatie, laïciteit). Deze kennis moet in relatie staan tot het relatieve belang van deze levensbeschouwingen voor de maatschappij waarin zij leven.
- 1.2 Leerlingen dienen de relatie van levensbeschouwingen met de algemene maatschappelijke cultuur, kunst, de spanning tussen geloof en wetenschap e.a. te kennen.
- 1.3 Leerlingen dienen ook de spanning tussen levensbeschouwelijke overtuiging en democratie en mensenrechten te kennen. Ze dienen te weten dat “godsdienstvrijheid” niet absoluut is, maar aan beperkingen onderworpen.
- 1.4 Leerlingen dienen ook te weten dat levensbeschouwingen een geweldpotentieel hebben (godsdienstoorlogen, kettervervolgingen) en niet steeds tolerant zijn omgegaan met diversiteit van andersdenkenden. Zij zien in hoe moeilijk de ontstaansgeschiedenis van godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en andere grondrechten is geweest.
1b. Levensbeschouwelijke gevoeligheid
- 1.5 Leerlingen leren zich inleven in de levensbeschouwelijke overtuigingen van andere: wat betekenen “geloof”, bidden, mediteren voor mensen ? Is er ook buiten de godsdiensten mogelijkheid tot religie in de zin van verbondenheid? Wat is blasfemie; kan men die in wetten vastleggen ?
- 1.6 Leerlingen leren inzien wat de verschillen, maar ook de overeenkomsten zijn in de antwoorden die godsdienstigen en niet-gelovigen geven op de grote levensvragen: het ontstaan de wereld; godsbewijzen en –ontkenningen; is er leven na de dood; bestaan hemel en hel; wat is de zin van lijden, ziekte, dood; kunnen deze vragen ook beantwoord worden zonder referentie naar een god(sdienst)
- 1.7 Leerlingen worden uitgenodigd om levensbeschouwelijke uitingen in cultuur en kunst naar waarde te schatten en hun universeel belang in te zien.
1c. Levensbeschouwelijke diversiteit
- 1.8 Leerlingen leren niet alleen kennis te verwerven over levensbeschouwelijke diversiteit, maar elkaar ook te begrijpen.
- 1.9 Leerlingen krijgen vaardigheden aangereikt om een interlevensbeschouwelijke dialoog te voeren over een aantal thema’s.
- 1.10 Leerlingen leren inzien wat de basisvoorwaarden zijn voor een werkbare multiculturele samenleving en kennen ook de redenen voor intolerantie door onwetendheid, vooroordelen, stereotypen, bepaalde conflictueuze gedragscodes en voorschriften.
1d. Levensbeschouwelijke persoonlijkheidsvorming
- 1.11 Leerlingen gebruiken de aangereikte kennis en vaardigheden om zelf na te denken over hun levensbeschouwelijk parcours en de maatschappelijke implicaties daarvan.
- 1.12 Leerlingen leren zelf informatie selecteren, structureren en interpreteren.
- 1.13 Leerlingen krijgen alle noodzakelijk elementen aangereikt om een levenslange gevoeligheid voor levensbeschouwing(en) bij te brengen, zichzelf te engageren en op een onderbouwde manier een brede openheid (religieuze spiritualiteit, maar ook seculier ontzag, verwondering) naar het leven in al zijn aspecten te streven.
- 1.14 Leerlingen kunnen de eigen leefwereld en existentiële ervaringen relateren aan levensbeschouwelijke visies en tradities.
- 1.15 De rol van de leraar is die van een begeleider die enerzijds op een zo objectief mogelijke, “neutrale” manier informeert en leert discussiëren over de vele levensbeschouwelijke aspecten, maar die evenzeer – op een gepast moment in het leerproces – door getuigenis uit te brengen van zijn eigen levensbeschouwelijke opties, de leerlingen kan stimuleren om zelf hun levensbeschouwelijke keuzes te leren maken.
2. De E van Ethiek en burgerschap
- 2.1 Leerlingen moeten inzicht krijgen in wat “goed leven” kan betekenen op gebied van het samenleven met anderen: naastenliefde, goede werken, inzet voor duurzaamheid, gemeenschapsbesef, arbeidsethos en spirituele waarden boven louter materiële.
- 2.2 Leerlingen moeten inzicht krijgen in wat “goed leven” kan betekenen voor henzelf op het gebied van zelfontplooiing, maar ook zelfverantwoordelijkheid.
- 2.3 Leerlingen moeten over uiteenlopende onderwerpen verschillende morele gedachtenlijnen kunnen herkennen en beoordelen; ze leren de belangrijkste morele theorieën en stromingen kennen. Ze moeten ook weten dat ethisch handelen ook zonder religieuze fundering uitgebouwd is. Voorbeelden: godsdienstige geboden en voorschriften, de gulden regel, de categorische imperatief van Kant.
- 2.4 Leerlingen moeten hun eigen waarden kunnen expliciteren en basis daarvan morele overwegingen en redeneringen kunnen uitbouwen.
- 2.5 Leerlingen moeten leren inzien dat individuele eigen morele keuzes maatschappelijk betrokken zijn. Thema’s die hierbij in aanmerking komen zijn ondermeer: relaties en seksualiteit, lijden en geluk, vrije wil, straf en verantwoordelijkheid, autonomie, persoonlijkheidsvorming, groepsdruk, pesten, levenskunst, bio-ethiek (abortus, euthanasie).
- 2.6 Ze leren ook inzien dat in elk vakgebied mensen voortdurend impliciete en expliciete morele keuzes maken, die grote gevolgen kunnen hebben voor henzelf, maar ook voor de hele maatschappij.
Burgerschapsopvoeding (Burgerschapsopvoeding is een taak die door vele schoolvakken gedragen moet worden. LEF kan hierbij vooral focussen op de filosofisch-argumentatieve onderbouw.)
- 2.7 Leerlingen zijn op de hoogte van wat een samenleving van vrije en gelijke burgers bijeenhoudt: democratie, grondrechten, mensenrechten, gelijke rechten van man en vrouw, onderscheid publiek-privaat.
- 2.8 Leerlingen zien in wat de morele en politieke voorwaarden daartoe zijn: rechtsstaten gebaseerd op nationale en internationale rechtsregels, de politieke organisatie, burgerzin, sociale regels, impact van de media.
- 2.9 Leerlingen zien in dat er een pluraliteit van opvattingen is die soms conflictueus zijn. Zij beseffen dat er soms een spanning is tussen religieuze voorschriften en de bepalingen van rechtsregels in een democratische op grondrechten gebaseerde staatsvorm.
- 2.10 Leerlingen zien in dat ze met die fricties alleen op een argumentatieve, democratische en inlevende manier kunnen omgaan.
- 2.11 Leerlingen kunnen deze inzichten toepassen op een aantal maatschappelijke thema’s en problemen, zoals nationalisme, belastingen en herverdeling, scheiding van kerk en staat, onderwijs, armoede en gelijke kansen, internationale politieke verhoudingen, globalisering, migratie, racisme, discriminatie, duurzame ontwikkeling.
- 2.12 Leerlingen herkennen hoe in het politieke landschap de levensbeschouwelijke en ethische keuzes impliciet en expliciet een grote rol spelen.
3. De F van Filosofie
3a. Filosofische procedures
- 3.1 Leerlingen moeten leren om bij het nadenken over levensbeschouwelijke vragen dit op een systematische, zinvolle en logisch geldige manier te doen.
- 3.2 Leerlingen moeten de discipline aankweken om bij elke uitspraak vragen te stellen over de verifieer- of falsifieerbaarheid en een socratische maieutiek te bedrijven.
- 3.3 Leerlingen raken vertrouwd met de meest voortkomende logische redeneervormen (syllogismen, waarheidsvoorwaarden, sofismen, logische paradoxen, cirkelredeneringen).
- 3.4 Leerlingen leren argumentatievormen met een sterke menselijke betrokkenheid kritisch benaderen (gezagsargumenten, ad hominem, cui bono, impliciete vooroordelen, …)
3b. Filosofische vraagstellingen
- 3.5 Leerlingen maken kennis met een aantal meta-vraagstellingen die de hele geschiedenis van de filosofie bepalen: wat is het zijnsstatuut van de werkelijkheid, wat is kennis, wat is wetenschap, wat is religie, wat is goed en kwaad, wat is rechtvaardigheid, wat is geluk, wat is kunst ?
- 3.6 Leerlingen die hiermee willen/ kunnen omgaan krijgen ook inzicht in enkele grote stromingen en gedachten van filosofen: idealisme (Plato) t.o. empirie (Aristoteles), epicurisme en stoïcisme, het geest-lichaamdispuut, de verlichtings- en autonomiegedachte van Kant, de heren- en slavenmoraal van Nietzsche, de vrijheid van het Sartriaans existentialisme, de kritiek van Popper op idealistische maatschappijopvattingen, de taalkritische aanpak van Wittgenstein...
Pedagogische aanpak
- LEF is geen relativistisch weetjesvak, maar wil basale interesse, actieve ontvankelijkheid, verwachtingsvolle alertheid, inlevingsvermogen (empathie) in wat anderen denken en voelen stimuleren en zo openheid creëren voor verschillende levensperspectieven. Kennis, vaardigheden en attitudes worden nagestreefd.
- LEF is geen abstract kennisvak, maar wil werken met persoonlijkheidsbetrokken en -vormende instappen. Te denken valt aan het omgaan met positieve en negatieve levenservaringen, het aanvoelen van ethische dilemma’s en gewetensvragen, het leren expliciteren van eigen (impliciete) waarden en normen. Werken met casussen en getuigenissen verzekert een pluraliteit die concrete klasgroepen overstijgt.
- LEF zal de persoonlijke levensbeschouwelijke sleutelervaringen ook kaderen in grote gemeenschappelijke tradities met hun communicatievormen en belevingsvormen. De eigenheid van LEF is dat het respectvol maar kritisch de verschillende tradities met elkaar vergelijkt en de leerling leert om argumenterend expliciete persoonlijke en (nieuwe) groepskeuzes te onderbouwen.
- LEF is leerlinggericht, dus zal ervoor zorgen dat iedereen zich goed en veilig voelt in de klasgroep. Er zal levensbeschouwelijk geleerd worden in aanwezigheid van de ander, die andere opvattingen heeft. De empathische dialoog zal fundamenteel zijn.
- LEF werkt zo onderhuids aan een brede bewustwording bij de leerlingen van hun eigen gedrag en het effect daarvan op de maatschappij in zijn geheel en is als zodanig in al haar onderdelen - ook als het niet expliciet is - bezig met burgerschapseducatie.