ONZE GRONDWET EN LEVENSBESCHOUWELIJKE IDEOLOGIEËN
Leni Franken
essay (3 december 2015)
In een recent opiniestuk (Knack 17-11-2015) reageert vice-rector van de KULeuven Didier Pollefeyt nog maar eens op het pleidooi van Patrick Loobuyck om een neutraal vak over levensbeschouwingen, ethiek, filosofie en burgerschapseducatie op het verplichte onderwijscurriculum te plaatsen. Wat opvalt is dat Pollefeyt dit keer zijn lof uitspreekt over de Belgische grondwet die mensen zou beschermen tegen Loobuyck’s “’verborgen’ ideologie van de neutraliteit” en die ouders en leerlingen, hetzij via de levensbeschouwelijke keuzes binnen het officieel onderwijs, hetzij via het pedagogisch project van het katholiek onderwijs, de “levensbeschouwelijke keuze” laat.
Niets is minder waar. Door het hoge aantal katholieke scholen in België en in het bijzonder in Vlaanderen, (62% van alle lagere en 75% van alle middelbare scholen in Vlaanderen zijn katholiek) gaan de meeste jongeren naar het katholieke onderwijs, waar ze verplicht zijn om het vak Rooms-katholieke godsdienst te volgen. Dit hoog percentage leerlingen in het katholiek onderwijs strookt echter niet langer met de sociologische realiteit, waarin 69% van de jongeren (geboren na 1984) zich niet-religieus of atheïst noemt. Op papier hebben deze jongeren (of hun ouders) steeds de mogelijkheid om voor een niet-katholieke (officiële) school te kiezen, maar in de praktijk is dit, door het beperkte aanbod, niet zo vanzelfsprekend. Vaak laten ouders in hun schoolkeuze praktische overwegingen primeren boven de levensbeschouwelijke identiteit van de school die men er, net zoals de bijpassende godsdienstlessen, maar bijneemt. Of er hier daadwerkelijk sprake is van een levensbeschouwelijke keuze, zoals Pollefeyt beweert, is nog maar de vraag.
Een ander probleem doet zich voor bij de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken. Zo bepaalt artikel 24 van de Belgische grondwet dat alle leerplichtige leerlingen “ten laste van de gemeenschap” recht hebben op “een morele of religieuze opvoeding”. Hiertoe moeten openbare scholen “de keuze aan[bieden] tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer”, wat op dit moment betekent dat men in deze scholen kan kiezen uit zeven levensbeschouwelijke vakken die door de overheid worden bekostigd. Ook in het vrij onderwijs betaalt de overheid, conform de grondwet, de levensbeschouwelijke vakken, wat de facto vooral neerkomt op het subsidiëren van katholieke godsdienstlessen.
De vraag is of een dergelijk systeem anno 2015 wel wenselijk is en of het effectief bijdraagt tot de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Dit was immers de oorspronkelijke bedoeling van het genoemde grondwetsartikel, dat een rechtstreeks gevolg is van het uit 1958 daterende schoolpact. Vandaag blijkt echter niet iedereen het nog eens te zijn met deze gedateerde invulling van het recht op een morele of levensbeschouwelijke opvoeding. Niet alleen Patrick Loobuyck, maar met hem ook een grote groep ouders en leerlingen, is met reden vragende partij voor een hervorming van de levensbeschouwelijke vakken. Wil men deze hervorming ten gronde doorvoeren, dan is een grondwetswijziging onherroepelijk, maar dit is niet zo eenvoudig.
Nochtans is het duidelijk: een grondwet moet dienen om onze basisrechten en vrijheden te beschermen. Over de manier waarop dit gebeurt, hoeft de grondwet zich echter helemaal niet uit te spreken: de overheidkan vrije scholen en/of levensbeschouwelijke vakken subsidiëren, maar ze hoeft dit niet noodzakelijk te doen om de vrijheid van godsdienst en onderwijs te realiseren. Willen we deze vrijheden maximaal garanderen, dan moeten we rekening houden met de “traditievernieuwing” die Pollefeyt terecht hoog in het vaandel draagt. Wat de vice-rector echter vergeet, is dat hiertoe zowel de besluitvorming over de organisatie en financiering van de levensbeschouwelijke vakken, alsook over de financiering van vrije scholen, overgelaten moet worden aan burgers en onafhankelijke onderwijsexperts, en niet vastgelegd mag worden in verstarrende constitutionele regels of in quasi-constitutionele wetten zoals de schoolpactwet.
Een overheid die a priori vastlegt dat de vakken Nederlands, Frans en Engels op het curriculum moeten staan, houdt er geen rekening mee dat het gebruik van deze talen kan (en zal) evolueren en dat het onderwijs zich daaraan zal moeten aanpassen. Welnu, een overheid die a priori beslist dat (bepaalde) levensbeschouwelijke vakken tot het curriculum moeten behoren, vervalt in dezelfde zonde en houdt er geen rekening mee dat de noden en wensen van de samenleving, en hiermee ook van het (levensbeschouwelijk) onderwijs, evolueren. Als er voldoende maatschappelijk draagvlak is, kunnen scholen met een levensbeschouwelijke identiteit, net zoals gekleurde levensbeschouwelijke vakken, onder een aantal voorwaarden door de overheid gesubsidieerd worden. Als er echter onvoldoende draagvlak is of er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is dergelijke steun niet (langer) wenselijk.
Wie, zoals Pollefeyt, de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs ernstig neemt, moet hier rekening mee houden en durven inzien dat een fundamentele wijziging in het levensbeschouwelijke onderwijslandschap, en dus ook in de grondwet, zich vroeg of laat opdringt. Enkel dan kunnen we spreken van een ware liberale democratie en van een grondwet die ons beschermt tegen verborgen ideologieën.
De auteur is FWO postdoc onderzoekster, Centrum Pieter Gillis, Universiteit Antwerpen
Leni Franken
essay (3 december 2015)
In een recent opiniestuk (Knack 17-11-2015) reageert vice-rector van de KULeuven Didier Pollefeyt nog maar eens op het pleidooi van Patrick Loobuyck om een neutraal vak over levensbeschouwingen, ethiek, filosofie en burgerschapseducatie op het verplichte onderwijscurriculum te plaatsen. Wat opvalt is dat Pollefeyt dit keer zijn lof uitspreekt over de Belgische grondwet die mensen zou beschermen tegen Loobuyck’s “’verborgen’ ideologie van de neutraliteit” en die ouders en leerlingen, hetzij via de levensbeschouwelijke keuzes binnen het officieel onderwijs, hetzij via het pedagogisch project van het katholiek onderwijs, de “levensbeschouwelijke keuze” laat.
Niets is minder waar. Door het hoge aantal katholieke scholen in België en in het bijzonder in Vlaanderen, (62% van alle lagere en 75% van alle middelbare scholen in Vlaanderen zijn katholiek) gaan de meeste jongeren naar het katholieke onderwijs, waar ze verplicht zijn om het vak Rooms-katholieke godsdienst te volgen. Dit hoog percentage leerlingen in het katholiek onderwijs strookt echter niet langer met de sociologische realiteit, waarin 69% van de jongeren (geboren na 1984) zich niet-religieus of atheïst noemt. Op papier hebben deze jongeren (of hun ouders) steeds de mogelijkheid om voor een niet-katholieke (officiële) school te kiezen, maar in de praktijk is dit, door het beperkte aanbod, niet zo vanzelfsprekend. Vaak laten ouders in hun schoolkeuze praktische overwegingen primeren boven de levensbeschouwelijke identiteit van de school die men er, net zoals de bijpassende godsdienstlessen, maar bijneemt. Of er hier daadwerkelijk sprake is van een levensbeschouwelijke keuze, zoals Pollefeyt beweert, is nog maar de vraag.
Een ander probleem doet zich voor bij de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken. Zo bepaalt artikel 24 van de Belgische grondwet dat alle leerplichtige leerlingen “ten laste van de gemeenschap” recht hebben op “een morele of religieuze opvoeding”. Hiertoe moeten openbare scholen “de keuze aan[bieden] tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer”, wat op dit moment betekent dat men in deze scholen kan kiezen uit zeven levensbeschouwelijke vakken die door de overheid worden bekostigd. Ook in het vrij onderwijs betaalt de overheid, conform de grondwet, de levensbeschouwelijke vakken, wat de facto vooral neerkomt op het subsidiëren van katholieke godsdienstlessen.
De vraag is of een dergelijk systeem anno 2015 wel wenselijk is en of het effectief bijdraagt tot de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Dit was immers de oorspronkelijke bedoeling van het genoemde grondwetsartikel, dat een rechtstreeks gevolg is van het uit 1958 daterende schoolpact. Vandaag blijkt echter niet iedereen het nog eens te zijn met deze gedateerde invulling van het recht op een morele of levensbeschouwelijke opvoeding. Niet alleen Patrick Loobuyck, maar met hem ook een grote groep ouders en leerlingen, is met reden vragende partij voor een hervorming van de levensbeschouwelijke vakken. Wil men deze hervorming ten gronde doorvoeren, dan is een grondwetswijziging onherroepelijk, maar dit is niet zo eenvoudig.
Nochtans is het duidelijk: een grondwet moet dienen om onze basisrechten en vrijheden te beschermen. Over de manier waarop dit gebeurt, hoeft de grondwet zich echter helemaal niet uit te spreken: de overheidkan vrije scholen en/of levensbeschouwelijke vakken subsidiëren, maar ze hoeft dit niet noodzakelijk te doen om de vrijheid van godsdienst en onderwijs te realiseren. Willen we deze vrijheden maximaal garanderen, dan moeten we rekening houden met de “traditievernieuwing” die Pollefeyt terecht hoog in het vaandel draagt. Wat de vice-rector echter vergeet, is dat hiertoe zowel de besluitvorming over de organisatie en financiering van de levensbeschouwelijke vakken, alsook over de financiering van vrije scholen, overgelaten moet worden aan burgers en onafhankelijke onderwijsexperts, en niet vastgelegd mag worden in verstarrende constitutionele regels of in quasi-constitutionele wetten zoals de schoolpactwet.
Een overheid die a priori vastlegt dat de vakken Nederlands, Frans en Engels op het curriculum moeten staan, houdt er geen rekening mee dat het gebruik van deze talen kan (en zal) evolueren en dat het onderwijs zich daaraan zal moeten aanpassen. Welnu, een overheid die a priori beslist dat (bepaalde) levensbeschouwelijke vakken tot het curriculum moeten behoren, vervalt in dezelfde zonde en houdt er geen rekening mee dat de noden en wensen van de samenleving, en hiermee ook van het (levensbeschouwelijk) onderwijs, evolueren. Als er voldoende maatschappelijk draagvlak is, kunnen scholen met een levensbeschouwelijke identiteit, net zoals gekleurde levensbeschouwelijke vakken, onder een aantal voorwaarden door de overheid gesubsidieerd worden. Als er echter onvoldoende draagvlak is of er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is dergelijke steun niet (langer) wenselijk.
Wie, zoals Pollefeyt, de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs ernstig neemt, moet hier rekening mee houden en durven inzien dat een fundamentele wijziging in het levensbeschouwelijke onderwijslandschap, en dus ook in de grondwet, zich vroeg of laat opdringt. Enkel dan kunnen we spreken van een ware liberale democratie en van een grondwet die ons beschermt tegen verborgen ideologieën.
De auteur is FWO postdoc onderzoekster, Centrum Pieter Gillis, Universiteit Antwerpen
Leni Franken